Jaargang 37 nr. 11, november 2022

Jaargang 37 nr. 11, november 2022
En het begin van het plaatselijke volkslied luidt : “ Hoe eenzaam lag het woeste oord daar uitgestrekt in t rond. Geen mensenstem werd er gehoord op die onvruchtbre grond.”
Het verraderlijke veen als onderdeel van het grote Bourtanger Moor. Een Drentse dominee, Dr. Johan Picardt, predikant eerst in Rolde en later in Coevorden, maar ook historicus en ontginner, wist dat alles in Gods schepping een duidelijk oorsprong moest hebben. De verraderlijke hoogvenen waren in zijn ogen
 “ niet door menschenhanden gemaekt, doch door de straffende hand Godts verordineert, tot een plaegh van de menschen, die in oude tijden hier te Lande gewoont hebben en tot waerschouwinge van ons, als hare nakomelingen “.
De “ Prins onzer dichters “, Joost van den Vondel, dacht er wel enigszins anders over.
Hij kon de brandende turfjes in zijn haardvuur wel op waarde schatten : “ Gezegend is het landt daar ’t kind zijn moer verbrandt “.
In mijn geval hebben we het over de Veenkolonie Nieuwe Pekela, met de nadruk op NIEUWE. Oude Pekela was een heel ander verhaal. Daar stonden in mijn jeugd de strokartonfabrieken aan een sterk vervuild kanaal. Nieuwe Pekela was de plaats van neringdoenden en boeren en een enkele kleinschalige industrie (sigaren ,wijn).
De meeste veenkoloniale kanalen zijn gegraven. Denk aan het Stadskanaal. Hoe anders is dat bij Pekela. Als een veenriviertje, de Pekel – Ae, ligt de oorsprong in het Hoetmansmeer. De meeste lezers zullen wel het Schildmeer kennen of het Zuidlaardermeer, maar het Hoetmansmeer …..
Meerstallen worden deze poelen in het veen genoemd.

Geloofsgemeenschappen
Ik heb mij er altijd over verbaasd, dat een plaats als Pekela zoveel verschillende geloofsgemeenschappen kent.
Een opsomming geeft een goed beeld :
Het begint al op de grens met Oude Pekela.
Daar staat het mooie, fotogenieke, witte Lutherse kerkje.
Daarna volgt de Doopsgezinde kerk uit 1852, waarover straks meer. De Gereformeerde kerk (synodaal) besloeg een heel complex, kerk, school, kosterwoning, gebouwen en pastorie en met een eigen begraafplaats, tamelijk uniek voor een Gereformeerde kerk. Mijn ouders zijn in deze kerk getrouwd, ze hebben mij er ten doop gehouden, ze liggen er ook begraven, evenals mijn grootouders en een aantal familieleden.
De Christelijk Gereformeerden waren met een eigen kerk ook prominent aanwezig.
In het dorpshuis kerkten de Vrijzinnig Hervormden en daarachter bevond zich de grote Hervormde kerk uit 1704.
De Baptistenkerk stond zo ongeveer bij ons in de achtertuin en veel, vaak kinderrijke, gezinnen in onze buurt hoorden ook bij die kerk. De Sint- Bonifatiuskerk hoort tegenwoordig bij de Heilige Norbertusparochie Oost – Groningen. Bij de kerk hoorde ook een Rooms- Katholieke school in de bekende Amsterdamse Schoolstijl.
Bijna op de grens met Stadskanaal, in Boven – Pekela, bevond zich nog een Hervormd Kerkje, waar ik mijn eerste ervaring als organist heb opgedaan.
En alle kerken waren ’s zondags goed bezet.

Ik voel de winden Gods vandaag
Dat is de eerste regel van een zeer geliefd lied in de Doopsgezinde kerk uit de Liederenbundel ten dienste van de Doopsgezinde Broederschap (1944), een Noorsche melodie en een tekst ontleend aan de Broederschapsliederen van Kees Boeke.
Ik werd al op zeer jonge leeftijd organist bij de Doopsgezinden. Toeval ? Onze huisarts kwam met enige regelmaat bij ons over vloer. Op zekere dag hoorde hij mij spelen op het harmonium. Naast het groene VU-busje met het portret van Abraham Kuyper op de schoorsteenmantel, stond bij veel gereformeerde gezinnen zo’n “ cirkelzaag des geloofs “, ook wel “ psalmenpomp “ genoemd, in de huiskamer, meestal met de bundel van Joh. de Heer of de psalmen van WORP op de lessenaar.
Bij de Doopsgezinden hadden ze aanstaande zondag nog geen organist en of ik dat niet zou willen doen, was de vraag aan mijn ouders.
Gelukkig waren mijn ouders zeer ruimdenkende mensen en ze hadden geen enkel bezwaar. Ik ben er tot aan mijn huwelijk gebleven. Met veel plezier, kan ik zeggen. Bij de Doopsgezinden telde een organist nog mee. Zo werd er na de kerkdienst van je verwacht, dat je samen met de predikant en de kerkenraad koffie dronk in de consistorie en je moest een goede reden hebben om er niet te zijn. En ze betaalden goed. Ik heb nooit zakgeld hoeven vragen. Hoewel één van de kernwoorden bij de Doopsgezinden “ SOBERHEID “ is, werd de kerk in Nieuwe Pekela in de volksmond de “ bontmantelkerk “ genoemd. Geen wonder, meestal waren het de notabelen van het dorp, die de kerk bezochten en een enkele rijke boer. De dames konden zich wel een bontmantel veroorloven. Ik spreek dan over de vijftiger jaren van de vorige eeuw !
De verkondigingen waren meestal “ VRIJ “ en  “ ZINNIG “.
Het mag evident zijn, dat je daar als jongeling wel iets van meekrijgt. Mijn voorkeur voor een “ Liberaal Christendom “, gebaseerd op een liberale theologie, die onorthodox, open, vrijmoedig, vrijzinnig of modern is, zal daarmee te maken hebben.
Het gebouw uit 1852 is na de beëindiging van de Doopsgezinde gemeente overgenomen door het bekende mannenkoor “Albatros”, genoemd naar de sigarenfabriek met die naam van de fa. Koning uit Nieuwe Pekela, een koor, dat ontstaan is uit sigarenmakers, die tijdens hun werkzaamheden in de fabriek liederen zongen.

De Knipe
Hoewel er nog erg veel over de Doopsgezinden in de Groninger Veenkoloniën te zeggen zou zijn, maak ik een overstapje naar de buren. Ook in Friesland heb je mooie Veenkoloniën. Denk aan Drachten of aan Heerenveen en alles, wat daar omheen ligt. Vlakbij Heerenveen ligt de prachtige Veenkolonie De Knipe (Bovenknijpe).
Ook daar bevindt zich een Doopsgezinde kerk of eigenlijk moet ik zeggen Doopsgezinde Vermaning. Van oudsher, zeker in Friesland, spreken de Doopsgezinden over hun Vermaning. Dit stamt uit de tijd toen er nog geen predikanten waren, maar zgn. vermaners.
In De Knipe werd op 5 november 1911 Anne Zernike, zij was toen 24 jaar oud, bevestigd als predikant, de eerste vrouw van Nederland. Kon dat eigenlijk wel in 1911, een vrouw op de preekstoel ? Halve dorpen liepen ervoor uit om haar te horen preken, maar ze kreeg zeker ook kritiek, vaak een anonieme brief, waarin werd gewezen op een tekst van Paulus, dat vrouwen moesten zwijgen in de gemeente. Dat deed ze niet. In tegendeel. Anne Zernike, de oudste van zeven kinderen, stamde uit een zeer goed gezin. Vader en moeder hadden beide gestudeerd en cultuur stond thuis hoog in het vaandel. Haar zus Elisabeth zou later een bekend schrijfster worden en haar broer Frits kennen we als natuurkundige en later als Nobelprijswinnaar, ook in Groningen (het Zernikecomplex). Het gezin was lid van de Vrije Gemeente, een vrijzinnig kerkgenootschap in Amsterdam. Toen Anne besloot theologie te gaan studeren en predikant te worden, stapte ze over naar de Doopsgezinden. Ze werd niet erg gelukkig in De Knipe. Ze miste heel erg het culturele en intellectuele klimaat van de hoofdstad. Eenzaamheid speelde haar parten. Dat veranderde toen ze de nu zeer bekende schilder Jan Mankes leerde kennen, waarmee ze in 1915 trouwde. Dezelfde dag legde ze haar ambt neer. Ze vertrokken naar Den Haag, waar ze zich weer kon storten in het culturele leven. Het geluk was van korte duur, toen zich bij Jan Mankes tuberculose openbaarde. Voor de gezondere lucht verhuisden ze nog naar de Veluwe, waar hun zoon Beint werd geboren en Anne tijd had haar proefschrift te voltooien “ Over historisch-materialistische en sociaal-democratische ethiek “. Ondertussen ging het niet goed met Jan Mankes en werd Anne op 33 jarige leeftijd weduwe. In 1921 werd Anne predikant bij de NPB in Rotterdam-Zuid. Hier kon ze zich volop storten in het culturele leven en bij haar emeritaat in 1948 tevreden terugkijken op haar werk in Rotterdam.

Mennonieten of Mennisten
Een tijdje geleden kregen we in de Farmsumer Kerk tijdens een bezichtiging twee Friese dames op bezoek. Natuurlijk waren ze vol bewondering voor de beelden van onze Kerkhervormers, onze drie jongens, maar eigenlijk misten ze nog een beeld, zeiden ze. Met mijn Doperse achtergrond begreep ik meteen wat ze bedoelden : MENNO SIMONS.
Geboren in het Friese Witmarsum (1496), in Utrecht tot priester gewijd, aanvankelijk kapelaan in Pingjum (1524) en tenslotte pastoor in zijn geboorteplaats Witmarsum (1531). Na het ijverig bestuderen van de Bijbel, kreeg Menno steeds meer moeite met het sacrament van de transsubstantiatieleer, brood en wijn zouden letterlijk in lichaam en bloed van christus veranderen. In de Bijbel vond hij daar geen enkele aanwijzing voor.
In een later stadium kreeg hij ook steeds meer moeite met het tweede belangrijke sacrament : de kinderdoop. Hij ging steeds meer voelen voor de ideeën van Luther en Zwingli, tegen de macht van Rome, de Bijbel en Gods genade stonden centraal. Toen in Leeuwarden in 1531 de kleermaker Sicke Frericxzoon werd onthoofd omdat hij wederdoper was en in 1535 een groep wederdopers bij Bolsward werd vermoord, besloot hij in 1536 te breken met de kerk en liet hij zich wederdopen. Hij vertrok uit Friesland, waar het gevaar voor arrestatie te groot was en vluchtte, eerst naar Groningen en later naar Oost-Friesland, waar hij een steeds belangrijker rol zou gaan spelen in de Doperse beweging. Hij overleed in 1561 in Bad Oldesloe in Holstein, het noorden van Duitsland.
De familie Tichelaar uit Makkum was altijd Doopsgezind. Voor een Doopsgezinde kerk maakte de firma een wandbord met een aantal Doperse waarden, in 1943 geformuleerd door de Doperse predikant Smeding :





Omslagfoto:: November einde herfst, licentie: google free

 
terug