Jaargang 38 nr. 3, maart 2023

Jaargang 38 nr. 3, maart 2023
Exodus 12 vertelt dat de Israëlieten de laatste nacht in Egypte worden beschermd tegen de tiende plaag door het bloed van het Paaslam aan hun deurposten. In alle haast moeten ze de maaltijd bereiden en klaarstaan om te vertrekken. Hosea 6,1-6 toont ons de spijt van de Israëlieten om hun ontrouw aan de Heer, maar ook Zijn verdriet en woede. Hij smeekt hun: ‘Liefde wil Ik, geen offers.’ De vreselijke godverlatenheid van het begin van Psalm 22 (Matteüs 27:46) vinden we niet bij Johannes; wel de lofzang en het vertrouwen van het slot (Psalm 22, vanaf v. 23). Aan de Hebreeën schrijft een apostel dat Christus als hogepriester met zijn eigen bloed eeuwige verlossing heeft verworven (vrij naar Hebr. 9,12). Johannes 18 en 19 legt in het lijdensevangelie eigen accenten.

Niet als een lam

Johannes 1,5 toont de 'rode draad' van het Johannesevangelie: ‘Het licht (= het Woord, = Jezus) schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen’. De Bijbel in Gewone Taal (BGT) vertaalt: ‘Hij is het licht dat schijnt in het donker. En het licht heeft het gewonnen van het donker.’ Jezus gaat naar de Vader, verheerlijkt na zware strijd. Zijn licht blijft stralen, ook door de pijn van de lijdensgeschiedenis heen. Jezus gaat soeverein zijn weg te midden van alle belagers. Hij houdt steeds het initiatief, wordt allerminst naar de slachtbank geleid als een lam!
In Johannes 17 bidt Jezus voor zijn leerlingen. Dan gaan ze allemaal naar een tuin aan de overkant van de Kidron. Daar geen gebedsworsteling om 'wegnemen van deze beker'. Meteen komen Judas en gewapende soldaten aan, met fakkels en lantaarns. Of die nodig waren om goed te kunnen zien? Psalm 81,4b meldt de volle maan bij de Uittocht uit Egypte. Donker is het bij Johannes als ‘de wereld’ het Licht van Gods Woord, van God zelf verduistert – nooit langer dan voor even (Joh. 1,5). De Judaskus is overbodig; Jezus zelf maakt zich bekend. Als de soldaten op de grond vallen zegt Jezus nog eens: ‘Wie zoeken jullie?’ Hém moeten ze arresteren. De metgezellen van Jezus mogen gaan, op zijn verzoek; ze vluchten niet.
In het duister (!) brengen de soldaten Jezus naar het huis van Kajafas, de hogepriester. Die had eerder in een inderhaast samengeroepen Sanhedrin gezegd: ‘Het is goed dat één mens sterft voor het hele volk’ (Joh. 11,47-50). Dat was een wettig besluit, bij daglicht genomen in een officiële vergadering. De uitvoering nu kan het daglicht niet verdragen.

Troonsbestijging
Uniek voor Johannes is het uitgebreide gesprek met Pilatus in zijn paleis over het ‘koningschap’ van Jezus. Pilatus benadert dat als een werelds koningschap, maar Jezus zegt: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld’. Verder doet Hij er het zwijgen toe, ook als Hij zich had kunnen vrijpleiten toen ‘de Joden’ Hem beschuldigden van opstand tegen de keizer. Zíj roepen: 'Wij hebben geen andere koning dan de keizer!'
Jezus gaat de weg naar het kruis. Hij draagt zelf het martelwerktuig voor zijn executie. Zo gaat Hij de weg van zijn vernedering en tegelijk de weg van zijn verhoging, van zijn troonsbestijging  (Johannes 18,33-38). Heel de wereld kan nu weten van zijn koningschap: het bord op het kruis zegt: ‘Jezus van Nazaret, Koning van de Joden’. Wie in Hem geloven, weten dat. De ‘wereld’ ziet het niet en weet het niet.

Nog verder wordt Jezus ontluisterd: alles wat zijn naakte lichaam bedekt en beschermt, wordt Hem afgenomen. De Eeuwige beschermde de naaktheid van de eerste mensen buiten het paradijs; ménsen nemen Jezus die bescherming af. Het wordt een fooi voor de beulsknechten (Mat. 27,38; Marc. 15,24; Luc. 23,34).
Vlak bij het kruis staan vrouwen. Ze waren Jezus altijd gevolgd op zijn weg. Zijn moeder is erbij, en Maria van Magdala. Er staat ook een man, de leerling van wie Jezus veel hield. Jezus kijkt hen aan en zegt: ‘Vrouw, dat is uw zoon’ en: ‘Dat is je moeder’. Jezus blijft liefde geven aan de mensen die de Vader Hem gegeven heeft!
Nu heeft Hij alles gedaan waarvoor Hij naar de aarde was gekomen. De mensen die de Vader Hem gegeven had, heeft Hij liefgehad tot het uiterste. Nu kan Hij sterven. Zijn werk zit erop; eerst nog wel even drinken om het laatste Schriftwoord te vervullen: ‘Mijn belagers… lesten mijn dorst met azijn…’ (Ps. 69,22). ‘Het is volbracht’ en Jezus geeft zijn leven uit handen.

Een koninklijk graf

Jezus is gestorven. Zijn vrienden doen het laatste wat mensen voor een dierbare overledene nog kunnen doen: Josef van Arimatea mag van Pilatus Jezus’ lichaam mee te nemen. De vrienden begraven Hem in een nieuw rotsgraf in een tuin vlak bij de heuvel Golgota. Snel, die late namiddag, vlak vóór de Sabbat, hadden Nicodemus en Jozef van Arimatea voor de dode gedaan wat in de Joodse cultuur gebruikelijk was voor een gerespecteerde dode, ja, meer dan dat. Ze begroeven Hem als eens de koningen van Juda: gewikkeld in linnen doeken, met een overvloed aan kostbare balsems en specerijen (zo’n 30 kilo), in een lommerrijke tuin. Zo, met koninklijke eer en in een waardig graf, mocht een terechtgestelde misdadiger helemaal niet begraven worden! Het is onmiskenbaar duidelijk: Jezus, de koning, is werkelijk dood en begraven. Hij is in het duister ter ruste gelegd tot aan de opstanding van alle doden. Zal zijn licht niet binnen drie dagen al uit het duister van dit graf breken?

(eerder verschenen in De Eerste Dag, jaargang 46 nr. 2)










Foto: 
lenteveld, licentie: google free
terug